Landijs uit Scandinavië

In het geologische tijdperk het Pleistoceen en tijdvak van 2,58 miljoen tot 11,7 duizend jaar geleden, wisselden ijstijden en warmere perioden elkaar af. Gedurende een van deze koude perioden werden Twente, Zuid-Drenthe, Zuid-Friesland, Wieringen en Texel bedekt met landijs afkomstig uit Scandinavië. Het met het landijs meegevoerde keileem werd door het ijs opgestuwd en bleef na afloop van deze ijstijd achter. De Hoge Berg op Texel is het meest duidelijke voorbeeld van zo’n opstuwing. In dit gebied komen ook veel grote keien in de bodem voor.

Uiteindelijk kon het Scandinavische ijs ons land niet meer bereiken, maar er heerste nog altijd een bar klimaat. Grote hoeveelheden materiaal verstoven en werden op de ondergrond afgezet. In het daaropvolgende tijdvak – het Holoceen – werden de lagere delen tussen de oude keileemafzettingen en het opgestoven dekzandpakket opgevuld met zeeklei. Dit oudste gedeelte van het huidige Texel beslaat globaal de streek tussen Den Hoorn, Den Burg, Hoge Berg, De Waal en Oosterend. Dit gebied wordt nu nog het ‘Oude land van Texel’ genoemd.

Ontstaan van de Waddeneilanden

De voortdurende werking van eb en vloed heeft grote invloed gehad op de vorming van de huidige Waddeneilanden, die ongeveer 8000 jaar geleden zijn ontstaan. De Noordzee liep vol en de zeespiegel steeg. Grote hoeveelheden zand werden naar de kust verplaatst. De wadplaten kwamen bij eb droog te staan en stroomden onder bij vloed. De geulen ertussen sleten uit en zo ontstonden uiteindelijk zandplaten die niet meer onderwater liepen.

Het landschap van Texel wijkt sterk af van dat van de andere Waddeneilanden, die voornamelijk bestaan uit zand- en duingebied. Op Texel, zoals hierboven al beschreven, bleef in een van de laatste ijstijden een dikke keileemlaag achter, waardoor de bodem veel vruchtbaarder is en het landschap zich anders ging ontwikkelen dan op de zanderige ondergrond van de andere eilanden. Hier zouden zich uiteindelijk de eerste bewoners vestigen.

Eerste bewoners

Bij opgravingen zijn vuurstenen werktuigen gevonden die erop wijzen dat er in het Mesolithicum (8000 – 4500 voor Christus) al mensen op Texel woonden. Vermoedelijk waren het jagers die tijdelijk in het gebied actief waren. In de Midden Bronstijd, ongeveer 1000 voor Christus, was er waarschijnlijk al wel permanente bewoning. De gevonden resten van grafheuvels in Den Burg wijzen daarop.

Texel als eiland
Texel werd in 1170 een eiland toen het tijdens de Allerheiligenvloed van het vasteland werd gescheiden. Pas in de 16e eeuw kreeg Texel zijn huidige omvang door de inpoldering van Eierland, dat tot de 13e eeuw aan Vlieland vastzat. Door het ontstaan van het Eierlandse Gat werd Eierland een zelfstandig eiland en in 1835 raakte Eierland met Texel verbonden: het Anegat slibde dicht en op deze zandbank werd een zanddijk aangelegd.
Bij dit bovenstaande moet foto 38.

Texel in de Gouden Eeuw

Het eiland ontwikkelde zich in de loop der tijd tot een belangrijk economisch centrum, vooral doordat het eiland tot de opening van het Noordzeekanaal een rol van betekenis kon gaan spelen in de in- en uitvaarroute van de schepen die uit Amsterdam en andere plaatsen aan de Zuiderzee vertrokken. Het hoogtepunt beleefde Texel in de 17e en ook nog in de 18e eeuw, toen Hollandse handelsschepen zich op de Reede van Texel lieten bevoorraden voor hun lange reizen. Texel speelde een belangrijke rol in de handelsreizen van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC), de eerste multinational van ons land, ofwel de Fedex van de 17e eeuw. Het was hier in die tijd het een drukte van belang. Schepen werden geladen en gelost, Texelse loodsboten en bevoorradingsschepen voeren af en aan, gadegeslagen door vele belangstellenden op de dijk. Vooral het Texelse water uit de Wezenputten, dat lang houdbaar was, werd in grote hoeveelheden ingenomen. Eenmaal bevoorraad lagen de schepen hier voor anker, wachtend op goed weer en tot de wind uit de juiste richting kwam om vervolgens te vertrekken naar verre bestemmingen. Tot het einde van de 16e eeuw was de Nederlandse handel vooral gericht op de Oostzee, daarna op voornamelijk op Zuidoost-Azië. Op grote schaal bracht de VOC kruiden, specerijen, katoen, zijde en porselein naar Europa. Schepen die de ondiepe Zuiderzee niet konden bevaren, lagen hier voor anker om hun vracht te laden of te lossen op kleinere schepen, die voornamelijk naar het welvarende Amsterdam voeren om daar hun waar te bezorgen bij de vele handelshuizen.

Rampen

Rampen zijn Texel nooit bespaard gebleven. De elementen wind en water waren daarbij vaak de boosdoeners. Vele schepen werden in de loop van de geschiedenis op de kusten geworpen en vergingen. Wat dat betreft staat vooral het jaar 1593 nogal stevig in het geheugen van Texel gegrift. Een forse storm vlak voor Kerstmis trof vooral de Reede van Texel, waardoor enkele schepen van hun ankers sloegen en andere schepen ramden. Bijna 200 schepen vergingen en ongeveer duizend personen verdronken. De bekende Amsterdamse graanhandelaar en dichter Roemer Visscher was een van de reders die veel schade leed. Zijn jongste dochter, die enkele maanden na de ramp werd geboren en later een bekend dichteres zou worden, noemde hij daarom Maria Tesselschade. In de 20e eeuw werd het eiland ook stevig getroffen door de februariramp in 1953. Met name de polder ‘Eendracht’ werd overspoeld en zes inwoners verdronken.

De Georgische Opstand

Een ander dieptepunt was de Opstand der Georgiërs in april/mei 1945, de laatste veldslag van de Tweede Wereldoorlog. Vijf jaar lang had Texel betrekkelijk weinig hinder ondervonden van de Tweede Wereldoorlog. Hoewel er een sterke Duitse bezetting was, overal bunkers waren gebouwd en honderden Texelse mannen naar Assen waren gedeporteerd, verliep het leven op Texel relatief rustig, althans, tot de opstand.

Terwijl de rest van Nederland al was bevrijd, werd op Texel nog een bloedige strijd gevoerd tussen de Duitsers en in opstand gekomen Georgische soldaten, die aan Duitse zijde meevochten. Toen de nederlaag van Duitsland zich aftekende, zette de legerleiding noodgedwongen troepen in die waren geformeerd uit krijgsgevangenen van het oostelijk front. Hiertoe behoorde ook het 822e Georgische infanteriebataljon dat op 6 februari 1945 naar Texel kwam. Dat bataljon uit 800 Georgiërs en 400 Duitsers. Om aan de erbarmelijke omstandigheden tijdens hun krijgsgevangenschap te ontkomen, kozen veel Georgiërs min of meer noodgedwongen voor dienst in het Duitse leger. Toen het ernaar uit zag dat de Duitsers de oorlog zouden verliezen, vreesden de Georgiërs voor hun leven: de Sovjets beschouwden alle soldaten, vrijwillig of niet, als landverraders.

Begin april 1945 zouden zij vertrekken om in Oost-Nederland te vechten tegen de geallieerden. De enige kans voor de Georgiërs om zich te rehabiliteren voor hun dienst in het Duitse leger was een opstand. Op 6 april om 01.00 uur ’s nachts ging die van start, onder aanvoering van de Georgische commandant Schalwa Loladze. In de vroege ochtend waren al 450 Duitsers vermoord, meestal in hun slaap. Aanvankelijk liep de opstand gesmeerd, maar op de Noord- en Zuidbatterij kregen de Georgiërs echter geen vat. Al snel stuurden de Duitsers versterking naar het eiland om de Georgische opstand de kop in te drukken. Uiteindelijk wisten de Duitsers na vijf weken bloedige strijd de Georgiërs eronder te krijgen. De zwaar beschoten vuurtoren bij De Cocksdorp was het laatste bolwerk van de Georgiërs.

In de strijd kwamen 565 Georgiërs, 120 Texelaars en ongeveer 800 Duitsers om het leven. De schade aan Texelse eigendommen was enorm. Hoewel Duitsland zich op 5 mei al onvoorwaardelijk had overgegeven, duurde de oorlog op Texel nog tot 20 mei. De Georgische Opstand wordt dan ook wel ‘Europa’s laatste slagveld’ genoemd. Op de Georgische begraafplaats Loladze op de Hoge Berg is een groot deel van de gesneuvelde en gefusilleerde Georgiërs begraven. De 228 overlevende Georgiërs zijn naar hun vaderland terugekeerd.